Publicatie

Publicatie datum

FZO-onderzoek 2014: ramingsrapport.

Velden, L. van der, Batenburg, R. FZO-onderzoek 2014: ramingsrapport. Utrecht: NIVEL, 2014. 95 p.
Download de PDF
Inleiding
Dit is een achtergrondstudie voor het Capaciteitsorgaan. Gekeken is wat de benodigde opleidingscapaciteit is voor een vijftiental medisch ondersteunende en gespecialiseerd verpleegkundige beroepen in de komende 4 á 5 jaar. De opleidingen voor deze beroepen worden gefinancierd door het Fonds Ziekenhuisopleidingen (FZO).
Naast een landelijke raming, zijn ook regionale ramingen uitgevoerd voor de twaalf samenwerkingsverbanden (“FZO-regio’s”) waarin instellingen participeren die belang hebben bij de opleidingen voor deze beroepen.
Een belangrijk onderdeel van de achtergrondstudie was het verzamelen van gegevens bij 104 instellingen waar deze beroepen voorkomen. Het gaat dan vooral om een aantal ziekenhuizen (alle ziekenhuizen in Nederland), maar tevens om een aantal especialiseerde instellingen (zoals dialysecentra en radiotherapeutische instellingen). Van 100 van de 104 instellingen zijn gegevens ontvangen uit de “Enquête 2014”. Omdat voor de huidige raming ook gebruik is gemaakt van gegevens die eerder zijn verzameld (de “Enquête 2013”, waar 97 van de 104 instellingen aan hadden meegedaan), kon voor 3 van de 4 niet-fesponderende instellingen in 2014 wel nog gekeken worden naar de gegevens uit 2013.
Naast de gegevens die verzameld zijn bij de instellingen, zijn voor raming ook nog gegevens gebruikt van “derden”, zoals gegevens van het College Zorgopleidingen (CZO) over de aantallen opleidingsplaatsen, demografische projecties van de zorgvraag van KIWA-Carity en gegevens van expertmeetings georganiseerd door het Capaciteitsorgaan.
Uitkomsten
De belangrijkste conclusies voor de raming zijn:
 Er lijkt op dit moment zeker geen tekort te zijn aan voldoende opgeleide beroepsbeoefenaren.
Dat geldt voor vrijwel alle beroepen en alle regio’s. Dat neemt niet weg dat er in enkele regio’s voor enkele beroepsgroepen relatief veel vacatures zijn.
 De huidige opleidingsinspanning is voor een groot aantal beroepen waarschijnlijk groot genoeg om in de nabije toekomst (de komende 6 à 8 jaar) aan zowel de vervangings- als de uitbreidingsvraag tegemoet te komen.
 Bijstelling naar beneden lijkt gewenst voor de 6 beroepen met een hogere instroom dan nodig om geen overschot aan beroepsbeoefenaren te krijgen.
 Onzekerheden bestaan vooral op het punt van de te verwachten uitstroom en de doorstroom van beroepsbeoefenaren tussen instellingen binnen elk van de regio's en tussen de regio's.
 Specifiek voor de Radiodiagnostisch en Radiotherapeutisch laboranten is er onzekerheid over de instroom in de voltijd MBRT-opleidingen, die niet op een zelfde manier gestuurd kan worden als de duale deeltijd opleidingen en de in-service-opleidingen.
o Deze onzekerheid speelt bij geen enkele andere opleiding. Weliswaar zijn er nog twee beroepen waarvoor een HBO-opleiding bestaat (de Anesthesie medewerkers en de Operatie assistenten), maar die wordt alleen aangeboden als duaal leertraject.
De belangrijkste conclusies ten aanzien van de dataverzamelingsmethode zijn:
 De huidige dataverzameling heeft dankzij een aantal ingebouwde controles waarschijnlijk tot nauwkeuriger en betrouwbaardere gegevens geleid.
 Een aantal instellingen was enthousiast over de werkwijze waarbij er naast een "Vragenlijst" ook nog als hulpmiddel een "Personeelslijst" gebruikt kon worden. Hiervan is door ongeveer 1/3 van de instellingen gebruik gemaakt.
 Het exacte moment van enquêteren kan van invloed zijn geweest op enkele antwoorden en dan met name de antwoorden op vragen over verwachtingen voor de nabije toekomst of middellange termijn.
Aanbevelingen
De belangrijkste aanbeveling voor de opleidingscapaciteit is:
 Instellingen en regio’s moeten serieus nagaan of de opleidingscapaciteit voor bepaalde beroepsgroepen naar beneden bijgesteld kan worden.
o Een vuistregel zou kunnen zijn dat zij zo veel mensen aan de opleiding laten beginnen als dat er mensen het beroep verlaten (de normale “vervangingsvraag”) en er extra vacatures zijn (de “uitbreidingsvraag”). Door in eerste instantie vooral op te leiden voor de “eigen behoefte” wordt voorkomen dat opleidelingen na afronding van de opleiding zonder werk komen te zitten.
De belangrijkste aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn:
 De tot nu toe beperkte hoeveelheid empirische informatie over uitstroom- en doorstroomkansen, moet uitgebreid worden door het over een wat langere periode (wellicht zelfs 5 jaar) reconstrueren van informatie uit de personeelsadministraties.
o Deze keer is aan de instellingen gevraagd om met terugwerkende kracht de in- en uitstroom over 1 jaar te reconstrueren. Als de volgende dataverzameling over bijvoorbeeld één jaar plaatsvindt, stellen wij voor om deze periode te verlengen tot 2 jaar. Bij een nieuw dataverzameling over twee jaar, stellen wij voor om deze periode te verlengen tot 3 jaar, et cetera.
o Door over een wat langere periode te kijken, kan beter voorspeld worden wat er in de komende 6 à 8 jaar kan gebeuren.
 Het lijkt nuttig om eenmalig informatie te verzamelen bij een deel van de beroepsbeoefenaren.
o Het gaat dan met name om informatie over hun opleiding en hun loopbaan in verschillende instellingen en/of regio’s. Hiermee kan beter regionaal gepland worden.
o Daarbij is het vooral ook nuttig om na te gaan in hoeverre (im)mobiliteit tussen regio’s
vrijwillig of gedwongen is. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag hoe vaak het voorkomt
dat iemand graag wilde blijven en daartoe ook de kans kreeg en daarom niet is weggegaan
(“vrijwillige immobiliteit”) of dat iemand weliswaar graag wilde blijven maar daartoe niet
de kans kreeg en daarom is weggegaan (“gedwongen mobiliteit”).
De belangrijkste aanbeveling ten aanzien van de dataverzamelingsmethode is:
 De dataverzameling moet meer dan nu geschikt gemaakt worden om "decentraal" binnen de instellingen ingevuld te kunnen worden. Daartoe kunnen de Vragenlijst en Personeelslijst opgesplitst worden in bestanden per beroepsgroep of "afdeling".