Publicatie

Publicatie datum

Monitor arbeidsmarkt kinderartsen: behoefteraming 2001-2015.

Velden, L.F.J. van der, Muysken, J., Hingstman, L. Monitor arbeidsmarkt kinderartsen: behoefteraming 2001-2015. Utrecht: NIVEL, 2003. 55 p.
Download de PDF
Vanaf 1995 wordt door het NIVEL in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor kindergeneeskunde (NVK) tweejaarlijks de arbeidsmarkt voor kinderartsen in beeld gebracht. In dit rapport wordt de situatie in 2001 beschreven. Onderzocht is of de veronderstellingen rond raag en aanbodontwikkelingen - zoals in voorgaande jaren geformuleerd - nog steeds gelden en in hoeverre de benodigde instroom in de opleiding moet worden aangepast om in het jaar 2015 geen overschotten of tekorten aan kinderartsen te krijgen.
De vraag naar kindergeneeskundige zorg wordt voor een belangrijk deel bepaald door demografische ontwikkelingen (aantal geboorten). In de periode tussen 1995 en 2001 is het aantal patiënten van kinderartsen met 4% toegenomen. Tegelijkertijd is de tijd per patiënt met 11% toegenomen. De totale zorgvraag is daardoor met 15% gegroeid.Voor de periode 2001-2015 neemt, door het te verwachten afnemend aantal geboorten de zorgvraag met iets meer dan 6% af. Aan de andere kant is er een toenemende vraag naar intensieve zorg in de NICU's (neonatale intensive care units) en PICU's (pediatrische intensive care units).
Voor wat betreft het aanbod aan kinderartsen geldt dat het aantal werkzame kinderartsen in de periode 1995-2001 met 31% is toegenomen, waarbij het aandeel vrouwen is gestegen van 36% in 1995 tot 43% in 2001. In 2001 zijn er in totaal 937 kinderartsen werkzaam. De toename van het aantal kinderartsen is redelijk conform de verwachting verlopen. Per jaar zijn ongeveer 12 kinderartsen met de werkzaamheden gestopt en zijn er ongeveer 50 met de werkzaamheden begonnen. Bij handhaving van de huidige jaarlijkse instroom in de opleiding van 50 per jaar, zullen er in 2015 circa 1.480 kinderartsen werkzaam zijn in Nederland, waarbij het aandeel vrouwen is gestegen tot 65%.
Met betrekking tot de tijdsbesteding van kinderartsen blijkt dat de werktijd van kinderartsen teruggelopen is van bijna 54 uur per week per FTE in 1995 naar bijna 49 uur in 2001. Dit komt overeen met de verwachtingen. Door enerzijds de groei van 31% in het aantal kinderartsen en anderzijds een afname van 12% in de werktijd per kinderarts, is het totale zorgaanbod met 15% gegroeid. Concluderend kan worden vastgesteld dat in de periode 1995-2001 het totale zorgaanbod (aantal kinderartsen maal de tijd per kinderarts per jaar) met 15% is toegenomen, terwijl in diezelfde periode de zorgvraag (aantal patiënten maal de tijd per patiënt per jaar) eveneens met 15% is gestegen.
Vervolgens is berekend wat de verwachtingen zijn tot het jaar 2015 voor wat betreft de opleidingscapaciteit. Daarbij zijn verschillende scenario's uitgewerkt. Deze lopen in hun consequenties uiteen van een jaarlijkse instroom in de opleiding van 17 tot 63 per jaar. Als alleen rekening wordt gehouden met de demografische ontwikkelingen en het opvullen van de onvervulde vraag in de NICU's en PICU's dan zou de huidige jaarlijkse instroom van rond de 55 gereduceerd kunnen worden tot 17. Als daarnaast ook nog rekening wordt gehouden met een toename van het aandeel niet patiëntgebonden activiteiten, werktijdverkorting, een toenemend aandeel in deeltijd werkenden mannen en een toename van de tijd per patiëntcontact dan zou de jaarlijkse instroom maximaal 63 moeten bedragen. Het is aan de daartoe bevoegde instanties om een keus te maken uit de verschillend scenario's.