Publicatie

Publicatie datum

Arbeidsmarktmonitor KNO-artsen 2005-2015/2020.

Hansen, J., Velden, L.F.J. van der, Hingstman, L. Arbeidsmarktmonitor KNO-artsen 2005-2015/2020. Utrecht: NIVEL, 2005. 74 p.
Download de PDF
Het totaal aantal KNO-artsen is tussen 1999 en 2005 met 5,4% gegroeid, van 373 naar 393. Dit is iets hoger dan hetgeen indertijd verwacht werd, veroorzaakt door een vergrote instroom van KNO-artsen die in het buitenland zijn opgeleid.
Dit blijkt uit onderzoek door het NIVEL, gesubsidieerd door Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied.
In dit onderzoek is bekeken in hoeverre vraag naar en aanbod van Keel-, Neus- en Oor-artsen op elkaar aansluiten, zodat maatregelen genomen kunnen worden om overschotten of tekorten aan KNO-artsen te voorkomen. Ook is nagegaan of het aanbod van KNO-artsen knelpunten laat zien op regionaal niveau, als gevolg waarvan de regionale spreiding van KNO-artsen mogelijk aanpassing behoeft. Voor het berekenen van de benodigde opleidingscapaciteit voor KNO-artsen zijn verschillende scenario's uitgewerkt. Hierbij moet de kanttekening gemaakt worden dat toekomstige ontwikkelingen met veel onzekerheid omgeven zijn.
Op dit moment worden er 19 nieuwe AIO's per jaar aangenomen in de opleiding. Als dat tot en met 2009 zo blijft, dan zal het aantal KNO-artsen vanaf nu met 18,5% groeien van 393 naar 466 in 2015. Het aantal fte (een full time werkweek van een KNO-arts bedraagt 44,7 uur) van KNO-artsen zal iets minder stijgen: met 15,8%. Dit komt door de toename van het aandeel vrouwen (van 14% naar 27%). Als ook de mannelijke KNO-artsen hun in het onderzoek geuite wens om wat minder te gaan werken in daden omzetten, zal het totaal aantal fte aan KNO-heelkundige zorg in 2015 ongeveer 9,9% groter zijn dan in 2005.
Als de zorgvraag zich vanaf nu volledig conform de demografische projecties zal ontwikkelen, dan is er tussen 2005 en 2015 een groei van de vraag naar KNO-zorg van 3,1% te verwachten.
Daarnaast vinden KNO-artsen dat hun consulten te kort duren. Ze willen ongeveer 25 % meer tijd per consult. De vraag is of dit haalbaar is, maar ervan uitgaande dat deze wens volledig wordt gerealiseerd, dan zal de zorgvraag met ruwweg 14% extra stijgen,
Om vraag en aanbod in 2015 op elkaar te laten aansluiten lopen de scenario's in hun consequenties uiteen van een jaarlijkse instroom van 5,2 personen tot een scenario waarin er 35,2 personen per jaar moeten instromen. Zou gekozen worden voor een prognosejaar van 2020, dan zijn er vijf jaar extra beschikbaar om het aanbod bij te sturen.
Tot slot leidt beleid omtrent de taakverschuiving tussen beroepen in de gezondheidszorg mogelijk op termijn tot verschuivingen in het benodigde aantal KNO-artsen. Om er van verzekerd te zijn dat men op termijn niet met een tekort of een overschot te maken krijgt, verdient het aanbeveling om dit soort ramingstudies regelmatig te herhalen en daarin geformuleerde veronderstellingen regelmatig te toetsen.
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van schriftelijke enquêtes onder alle in Nederland werkzame KNO-artsen (N = 352), KNO-artsen in opleiding (N = 82) en afdelingen KNO-Heelkunde verricht door middel van schriftelijke enquêtes onder KNO-artsen, KNO-artsen in opleiding en afdelingen KNO-Heelkunde (N = 96). Daarnaast is gebruik gemaakt van het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsen (LINH) voor een beeld van het doorverwijsgedrag van huisartsen