Publicatie

Publicatie datum

Deskundigheidsbevordering en zinvolle daginvulling in verpleeghuizen: evaluatie van de extra middelen in het kader van Waardigheid en trots.

Wiegers, T., Veer, A. de, Heide, I. van der, Triemstra, M., Groot, K. de, Francke, A. Deskundigheidsbevordering en zinvolle daginvulling in verpleeghuizen: evaluatie van de extra middelen in het kader van Waardigheid en trots. Utrecht: Nivel, 2019. 77 p.
Download de PDF
Vanaf 1 januari 2016 kunnen organisaties die verpleeghuiszorg bieden extra financiële middelen aanvragen bij het zorgkantoor. De middelen zijn onderdeel van een breed plan voor verbetering van de kwaliteit van verpleegzorg onder de naam: Waardigheid en trots – liefdevolle zorg voor onze ouderen. Het doel van de extra middelen is drieledig: deskundiger personeel, een zinvollere daginvulling voor bewoners, en intensievere samenwerking en een betere dialoog tussen bestuurders, ondernemingsraad (OR) en Verpleegkundige of Verzorgende Adviesraad (VAR), en de cliëntenraad. Voor de aanvraag van de middelen stellen bestuurders, samen met de Cliëntenraad en OR en, indien aanwezig, de VAR een plan op.

Hoe worden de extra middelen ingezet?
Plannen voor deskundigheidsbevordering gaan hand in hand met plannen voor het verbeteren van de daginvulling van bewoners. De manier waarop de middelen werden ingezet is zeer gevarieerd: van allerlei activiteiten voor deskundigkundigheidsbevordering (zoals een scholing over onbegrepen gedrag), de aanschaf van materialen (zoals spellen, tovertafels, duofietsen), het gezellig maken van de woonkamer, tot het organiseren van activiteiten voor bewoners. De middelen werden ook gebruikt voor het aantrekken van extra personeel en/of het aantrekken van ander personeel, zoals een activiteitenbegeleider, muziektherapeut of bewegingsagoog, welzijnsassistent, woonbegeleider of gastvrouw. De OR en cliëntenraad zijn over het algemeen betrokken bij het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van de plannen. Zorgorganisaties evalueren de uitvoering van de plannen maar kunnen de effecten van de extra middelen niet ‘hard’ meetbaar maken omdat zij ook op grond van andere regelingen activiteiten hebben ondernomen.

Wat betekent het voor het personeel?
Deskundigheidsbevordering gebeurde vooral via cursussen, workshops, trainingen of klinische lessen. Ruim een kwart van de zorgverleners had regelmatig casuïstiekbespreking of intervisie. Eén op de zeven heeft een persoonlijk ontwikkelingsplan. Of een zorgverlener in 2018 meer bijgeschoold werd dan voorheen laat een diffuus beeld zien. Terugkijkend naar de afgelopen twee jaar constateert 29% van de zorgverleners dat zij anno 2018 meer tijd en ruimte hebben voor deskundigheidsbevordering; een even groot deel (30%) vindt dat ze juist minder tijd en ruimte hebben gekregen. Bijna de helft (47%) van de ondervraagde zorgverleners ervaart genoeg tijd en ruimte voor deskundigheidsbevordering. Een derde (35%) ervaart soms wel en soms niet genoeg tijd en ruimte, terwijl bijna één vijfde (18%) daarvoor veelal geen tijd en ruimte ervaart.
Bijna de helft (45%) van de ondervraagde zorgverleners voelt zich qua deskundigheid in 2018 beter toegerust voor het werk ten opzichte van twee jaar eerder. Voor een bijna even grote groep (41%) bleef het gelijk. Een kleine groep (11%) voelt zich juist minder toegerust (3% weet het niet). Bezien vanuit de breed gehoorde signalen dat de bewonersgroep zwaarder en complexer is geworden is dit een positief resultaat. Dit komt overeen met de bevinding dat cliëntenraadleden, OR-leden en bestuurders aangeven dat de extra middelen hebben bijgedragen aan deskundigheidsbevordering. Ook het werkplezier van medewerkers is volgens de meeste OR leden, cliëntenraadleden en bestuurders toegenomen.

Wat merken bewoners ervan?
De opbrengsten voor bewoners werden gemeten via managers, verzorgenden en verpleegkundigen, en mantelzorgers. De opbrengsten van extra middelen in het kader van Waardigheid en trots voor het realiseren van een zinvollere daginvulling voor bewoners werden duidelijk ervaren door de meeste bestuurders (87%), OR-leden (82%) en cliëntenraadleden (88%). Verzorgenden en verpleegkundigen vinden de daginvulling op onderdelen verbeterd. De daginvulling voor bewoners die de organisatie biedt wordt door de meeste zorgverleners (63%) voldoende tot zeer goed genoemd, wat een verbetering is ten opzichte van 2016 (54%), maar verbeteringen in beschikbare tijd en faciliteiten voor het bieden van een zinvolle daginvulling waren niet zichtbaar. De meerderheid van de mantelzorgers van bewoners met dementie in de intramurale ouderenzorg vond dat er voldoende activiteiten waren voor hun naaste met dementie (61%). Dit percentage is gedaald ten opzichte van 2016 (was 70%). Het verschil is niet eenvoudig te duiden omdat de groep verpleeghuisbewoners qua zwaarte van de problematiek veranderd is en omdat mantelzorgers in 2018, mede als gevolg van de aandacht in de media, mogelijk hogere verwachtingen hadden en kritischer waren dan mantelzorgers in 2016.

De dialoog tussen bestuur, OR/VAR, en cliëntenraad
De dialoog tussen bestuurders, OR/VAR, en cliëntenraad is sinds 2016 verbeterd. De betrokkenheid en daarmee de medezeggenschap van de OR en de cliëntenraden is versterkt. Omdat er nog weinig organisaties in de intramurale ouderenzorg zijn met een VAR beperkte het vragenlijstonderzoek zich tot de OR. Cliëntenraden, zo blijkt uit het vragenlijstonderzoek, zien zichzelf vaker dan ORs als partner of in de regierol (34% versus 10%). De resultaten van de vragenlijsten laten ook zien dat besturen, ORs en cliëntenraden het doorgaans vanzelfsprekend vinden om de OR en de cliëntenraad te betrekken bij planvorming en evaluatie. Vrijwel unaniem (89-90%) willen zij dat er binnen de organisatie één integraal kwaliteitsplan wordt gemaakt waarin alle relevante onderdelen aan bod komen. De ORs en de cliëntenraden vinden het daarbij belangrijk dat de middelen voor deskundigheidsbevordering en zinvolle daginvulling geoormerkt worden (87-94%), maar zijn tegelijkertijd van mening dat verschillende geldpotjes tot versnippering leidt. Oormerken kan bijvoorbeeld in het kwaliteitsplan van de organisatie. Bestuurders vinden oormerken minder belangrijk (52-55%).

Het onderzoek
De volgende gegevensbronnen zijn gebruikt:
- vijf focusgroepen met bestuurders/managers, leden van ORs en cliëntenraden bij vijf verschillende organisaties die verpleeghuiszorg bieden, één focusgroep met bestuurders uit verschillende zorgorganisaties, één focusgroep met cliëntenraadleden uit verschillende zorgorganisaties, en drie interviews met OR-leden (in nov-dec 2018);
- een online vragenlijst over het beleidsproces en de ervaren opbrengsten (in jan-feb 2019) verstuurd naar 44 managers van het Platform Kwaliteit en Netwerk WLZ-zorgcontractering van ActiZ en naar de voorzitters van de OR en de voorzitters van de (centrale) cliëntenraad van een aselecte steekproef van 200 organisaties die verpleeghuiszorg bieden. Daarnaast was er een open link naar de vragenlijst verspreid onder leden van het LOC en NCZ. De vragenlijst is ingevuld door 152 respondenten: 31 managers, 49 leden van ORs en 72 leden van cliëntenraden.
- een online vragenlijst in 2018 onder verzorgenden en verpleegkundigen in de intramurale ouderenzorg die deelnemen aan het Nivel Panel Verpleging & Verzorging (www.nivel.nl/panelvenv) (367 ingevulde vragenlijsten, respons 55%). Deze gegevens zijn vergeleken met een meting uit 2016 onder de deelnemers van het Panel.
- Een secundaire analyse gegevens die in 2016 en 2018 verzameld zijn in het kader van de Dementiemonitor Mantelzorg van Alzheimer Nederland (2016: 3406 ingevulde vragenlijsten en 2018: 4459 ingevulde vragenlijsten). Geselecteerd zijn mantelzorgers van iemand met dementie die in een verpleeghuis woont. (aut. ref.)
Gegevensverzameling