Publicatie
Publicatie datum
Evaluatie Algemene Eigen-bijdrageregeling voor ziekenfondsverzekerden: eindrapport: effecten van de Algemene Eigen-bijdrageregeling.
Hutten, J.B.F., Ros, C.C., Delnoij, D.M.J. Evaluatie Algemene Eigen-bijdrageregeling voor ziekenfondsverzekerden: eindrapport: effecten van de Algemene Eigen-bijdrageregeling. Utrecht: NIVEL, 1998. 229 p.
Download de PDF
De AEB-regeling, die van kracht was in 1997 en 1998, is zeer snel ingevoerd. Tussen de publicatie ervan in het Staatsblad en het in werking treden ervan zaten slechts twee maanden. Ondanks deze snelle invoering zijn de ziekenfondsen erin geslaagd om deze complexe regeling uit te voeren. De informatie aan de verzekerden over de AEB was echter van wisselende kwaliteit. De kennis over de regeling bij patiënten, met name ouderen en lager opgeleiden, was niet optimaal. Ook hulpverleners waren niet altijd goed op de hoogte; eerstelijns hulpverleners evenwel beter dan hulpverleners uit de tweede lijn.
De AEB-regeling heeft nauwelijks effect gehad op het gebruik van zorg. Waar er al veranderingen in de trends zijn geconstateerd, zijn deze aan andere algemene ontwikkelingen toe te schrijven:
* een stijging van het geneesmiddelengebruik.
* een daling van de kosten van specialistische hulp, onafhankelijk van de verzekeringsvorm; en
* mogelijk een lichte stijging van het gebruik van fysiotherapeutische zorg.
Wel bleken het gebruik van poliklinische zorg en dagbehandeling, het aantal ziekenhuisopnamen en het aantal verpleegdagen meer dan trendmatig gedaald te zijn, en ook meer bij ziekenfondspatiënten dan bij particuliere patiënten. Dit kan echter zijn toe te schrijven aan effecten van andere regelingen en problemen met de gebruikte gegevens. Op macroniveau zijn de ziekenhuiskosten niet gedaald.
Het was ook niet te verwachten dat de AEB-regeling tot een grote bezuiniging zou leiden. Een eigen-bijdrageregeling werkt het best waar de patiënt de keuzes maakt. Uit dat gezichtspunt had de eigen bijdrage voor de huisartsgeneeskunde moeten gelden. De beslissingen over medicatie, verwijzingen en ziekenhuisopname worden immers in veel mindere mate door de patiënt beïnvloed. Uit zorginhoudelijke overwegingen en overwegingen vanuit het oogpunt van volksgezondheid is echter besloten de AEB-regeling niet toe te passen bij de huisartsenzorg.
Aan de andere kant zijn echter ook de onbedoelde gevolgen bepekt gebleven. Wel heeft de AEB-regeling geleid tot onduidelijkheden en misverstanden bij veel verzekerden. Bij 13% van de verzekerden veroorzaakte de regeling grote onrust omdat men dacht dat de maatregel hun toegang tot de zorg zou beperken. Deze groep is minder geneesmiddelen gaan gebruiken. Ten slotte bleken mensen met lage inkomens meer in hun gebruik van geneesmiddelen afgeremd te zijn dan mensen met hogere inkomens.
De opbrengst van de regeling in termen van vermindering van niet-noodzakelijk gebruik van gezondheidszorg is gering geweest. De opbrengst in termen van financiën was lager dan de kosten van de invoering van de regeling en de bijbehorende verlaging van de nominale ziekenfondspremie. Vooral deze laatste constatering heeft geleid tot een snelle intrekking van de maatregel.
Hierbij kan men aantekenen dat het op zichzelf goed is om een niet werkende maatregel snel in te trekken, maar dat een snelle invoering van een nieuwe maatregel, gevolgd door een snelle intrekking ervan, geen bijdrage levert aan de bereidheid tot snelle uitvoering van beleid en vertrouwen in de overheid.
De AEB-regeling heeft nauwelijks effect gehad op het gebruik van zorg. Waar er al veranderingen in de trends zijn geconstateerd, zijn deze aan andere algemene ontwikkelingen toe te schrijven:
* een stijging van het geneesmiddelengebruik.
* een daling van de kosten van specialistische hulp, onafhankelijk van de verzekeringsvorm; en
* mogelijk een lichte stijging van het gebruik van fysiotherapeutische zorg.
Wel bleken het gebruik van poliklinische zorg en dagbehandeling, het aantal ziekenhuisopnamen en het aantal verpleegdagen meer dan trendmatig gedaald te zijn, en ook meer bij ziekenfondspatiënten dan bij particuliere patiënten. Dit kan echter zijn toe te schrijven aan effecten van andere regelingen en problemen met de gebruikte gegevens. Op macroniveau zijn de ziekenhuiskosten niet gedaald.
Het was ook niet te verwachten dat de AEB-regeling tot een grote bezuiniging zou leiden. Een eigen-bijdrageregeling werkt het best waar de patiënt de keuzes maakt. Uit dat gezichtspunt had de eigen bijdrage voor de huisartsgeneeskunde moeten gelden. De beslissingen over medicatie, verwijzingen en ziekenhuisopname worden immers in veel mindere mate door de patiënt beïnvloed. Uit zorginhoudelijke overwegingen en overwegingen vanuit het oogpunt van volksgezondheid is echter besloten de AEB-regeling niet toe te passen bij de huisartsenzorg.
Aan de andere kant zijn echter ook de onbedoelde gevolgen bepekt gebleven. Wel heeft de AEB-regeling geleid tot onduidelijkheden en misverstanden bij veel verzekerden. Bij 13% van de verzekerden veroorzaakte de regeling grote onrust omdat men dacht dat de maatregel hun toegang tot de zorg zou beperken. Deze groep is minder geneesmiddelen gaan gebruiken. Ten slotte bleken mensen met lage inkomens meer in hun gebruik van geneesmiddelen afgeremd te zijn dan mensen met hogere inkomens.
De opbrengst van de regeling in termen van vermindering van niet-noodzakelijk gebruik van gezondheidszorg is gering geweest. De opbrengst in termen van financiën was lager dan de kosten van de invoering van de regeling en de bijbehorende verlaging van de nominale ziekenfondspremie. Vooral deze laatste constatering heeft geleid tot een snelle intrekking van de maatregel.
Hierbij kan men aantekenen dat het op zichzelf goed is om een niet werkende maatregel snel in te trekken, maar dat een snelle invoering van een nieuwe maatregel, gevolgd door een snelle intrekking ervan, geen bijdrage levert aan de bereidheid tot snelle uitvoering van beleid en vertrouwen in de overheid.