Publicatie

Publicatie datum

Individuele ondersteuning in de periode 2004 tot en met 2007.

Cardol, M., Marangos, A.M., Rijken, M. Individuele ondersteuning in de periode 2004 tot en met 2007. In: A.M. Marangos, M. Cardol, M. de Klerk. Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking: een jaar na de invoering van de Wmo. Den Haag: SCP, 2008. p. 21-34.
De Wmo kent een aantal prestatievelden. Een daarvan gaat over individuele voorzieningen (prestatieveld 5). Om zicht te krijgen op de ondersteuning aan mensen met een matige of ernstige beperking hebben we in dit hoofdstuk het gebruik van informele en professionele zorg, een pgb, hulpmiddelen en aanpassingen beschreven. Hierbij ging het niet alleen om de ondersteuning sinds 2007 via de Wmo, maar om een overzicht van individuele voorzieningen in de periode 2004 tot en met 2007. Bijna de helft van de mensen met een matige of ernstige beperking maakt in 2007 gebruik van informele zorg. Dit is ongeveer evenveel als in de jaren ervoor. Opmerkelijk is dat sinds 2005 mensen met een beperking uit meerpersoonshuishoudens vaker informele zorg zijn gaan gebruiken. Mogelijk heeft dit te maken met de strengere indicatiecriteria van het CIZ: in het kader van ‘gebruikelijke zorg’ moeten mensen allereerst een beroep doen op hun huisgenoten. Driekwart van de 65-plussers geeft echter aan geen (extra) beroep te kunnen doen op familie, vrienden en bekenden als dit nodig zou zijn. Van de mensen jonger dan 65 jaar vindt bijna 60% dit. In 2007 maakt ongeveer de helft van de mensen met een matige of ernstige beperking gebruik van professionele zorg thuis in de vorm van geïndiceerde hulp via de Wmo, awbz, of particulieren hulp. Dit aantal is significant gestegen sinds 2004, vooral door een toename van het aantal mensen dat via de Wmo of particuliere hulp bij het huishouden heeft. Deze toename is al zichtbaar sinds 2005, dus ruim vóór ingang van de Wmo. Het aantal pgb-houders is in 2007 nog steeds niet heel groot, maar hun aantal is sinds 2004 geleidelijk toegenomen. In 2007 heeft 16% van de mensen met een ernstige beperking en 5% van de mensen met een matige beperking een pgb voor huishoudelijke hulp, hulpmiddelen, verpleging of verzorging. Vooral alleenstaanden, vrouwen en mensen met een ernstige beperking zijn vaker pgb-houder geworden. Er zijn geen verschillen naar opleidingsniveau. Een pgb wordt nog steeds vooral gebruikt voor hulp in het huishouden. Ook het aantal mensen met een matige of ernstige beperking dat aanpassingen of hulpmiddelen gebruikt is significant gestegen. In 2007 had de helft van hen bijvoorbeeld een woningaanpassing, rolstoel, scootmobiel, alarmeringssysteem of hulpmiddel bij het huishouden, terwijl dit in 2004 nog 44% was. Vooral het aantal mensen met een aanpassing of hulpmiddel voor het huishouden (zoals een trippelstoel) is gestegen. Hoger opgeleiden hebben vaker meer hulpmiddelen of aanpassingen dan lager opgeleiden. De resultaten laten ook zien dat een groot deel van de mensen met een matige of ernstige beperking het zonder professionele hulp thuis of andere individuele voorzieningen redt. Ongeveer 18% van de mensen met een matige of ernstige beperking geeft aan nog ondersteuningsbehoeften te hebben. Vooral personen onder de 65 jaar en degenen bij wie de lichamelijke beperkingen ernstiger zijn geworden zeggen vaker behoefte te hebben aan meer ondersteuning in de vorm van hulp, een individuele voorziening of een budget. Mogelijk hebben zij (nog) geen aanvraag ingediend, wachten zij op de afhandeling van hun aanvraag, of is hun aanvraag afgewezen. (aut. ref.)