Publicatie

Publicatie datum

Meting indicatoren voor monitoring van het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap: stand van zaken in Nederland 2012-2016

Putter, I. de, Oldenkamp, M., Hulsbosch, L., Boeije, H. Meting indicatoren voor monitoring van het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap: stand van zaken in Nederland 2012-2016 www.nivel.nl: NIVEL, 2018. 60 p.
Download de PDF
Inleiding
Het doel van het VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap (Convention on the Rights of Persons with Disabilities; CRPD) is de volledige inclusie van personen met een beperking in de maatschappij. In 2016 heeft Nederland dit VN-Verdrag geratificeerd. Het College voor de Rechten van de Mens (in het vervolg: het College) zal de naleving van het verdrag in Nederland monitoren. Daarbij zet het College verschillende instrumenten in, waaronder kwantitatieve indicatoren. Het gaat daarbij om indicatoren die relevante informatie geven over de mate waarin mensen met een beperking in Nederland genieten van hun mensenrechten op het gebied van zelfstandig wonen, werk en deel uitmaken van de maatschappij.

In dit onderzoek zijn indicatoren gemeten over het jaar 2016/2017. Met de indicatoren worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

1) Hoe is het is gesteld met de participatie en ondersteuning van mensen met een beperking?
2) Hoe hebben de participatie en ondersteuning van mensen met een beperking zich de afgelopen vier jaar ontwikkeld?
3) Hoe verhouden de participatie en ondersteuning van mensen met een beperking zich tot de algemene bevolking?
Met de beantwoording van deze vragen kan het College vanuit haar monitoringsfunctie rapporteren aan het CRPD-comité over de implementatie van een deel van het VN Verdrag in Nederland. Ook kan het deze en andere uitkomsten gebruiken om advies uit te brengen over de wijze waarop de inclusieve samenleving dichterbij kan komen.

Methode
Om de participatiegraad en ondersteuning van mensen met een handicap te kunnen meten, is bestaand panelonderzoek gebruikt waaraan mensen deelnemen die behoren tot de doelgroep van het VN-Verdrag. Het betreft hier mensen met een lichamelijke beperking, een chronische ziekte, een verstandelijke beperking of een psychische aandoening. Om de algemene bevolking te ondervragen is gebruik gemaakt van een bestaand panel met Nederlandse burgers.
Uit eerder onderzoek in opdracht van het College is door het Nivel in samenwerking met het Trimbos-instituut een set van duurzame, kwantitatieve indicatoren ontwikkeld. Deze zijn gemeten in 2016 of 2017 en in sommige gevallen zijn ze ook al gemeten in 2012. Alleen wanneer de vragen in die beide jaren gelijk waren, kan een vergelijking worden gemaakt en kan de toe- of afname van een indicator worden onderzocht. De indicatoren zijn niet altijd voor alle groepen beschikbaar. De gegevens uit de metingen zijn verwerkt en geanalyseerd met een logistisch regressiemodel met Stata 14.

Resultaten en conclusies
Vanaf 2012 is de participatie van mensen met een beperking stabiel, maar de participatiegraad blijft achter bij mensen in de algemene bevolking.

1. Verschil in participatiegraad met algemene bevolking blijft bestaan Zowel mensen met een lichamelijke als verstandelijke beperking gebruiken minder regelmatig buurtvoorzieningen dan de algemene bevolking. Dit verschil is niet verdwenen tussen 2012 en 2016. In 2016 maakt 66% van de mensen met een lichamelijke beperking en 40% van de mensen met een verstandelijke beperking regelmatig gebruik van twee of meer van deze buurtvoorzieningen, ten opzichte van 74% van de algemene bevolking. Het percentage dat betaald werk heeft ligt eveneens lager onder mensen met een beperking. In 2016 heeft 36% van de mensen met een lichamelijke beperking en 22% van de mensen met een psychische aandoening betaald werk, tegen 72% in de algemene bevolking. Ook hierin is geen verandering opgetreden in de gemeten periode.

2. Geen verandering in keuzemogelijkheid wonen Het percentage mensen met een verstandelijke beperking dat op een instellingsterrein woont is tussen 2012 en 2016 niet veranderd. In 2016 woont 17% van de mensen met een verstandelijke beperking op een instellingsterrein, ten opzichte van 14% in 2012. Van de personen met een verstandelijke beperking kiest 77% in 2016 zelf, of samen, voor de woonvorm. In deze groep kiest 59% van hen zelf - of samen - met wie zij wonen. Van de personen met ernstige psychische aandoeningen woont 4% op instellingsterrein en kiezen ruim negen op de tien zelf de woonvorm en met wie zij wonen. De behoefte aan (verdere) voorzieningen en aanpassingen in de woning onder zelfstandig wonende mensen met een chronische ziekte of lichamelijke beperking is niet groot, circa negen op de tien personen zijn voorzien. Van degenen die in de afgelopen vijf jaar een levensverzekering wilde afsluiten voor een hypotheek, ervaarde ongeveer de helft hierbij problemen vanwege de beperking.

3. Nauwelijks veranderingen op het gebied van werk Het percentage mensen met een beperking dat betaald werk heeft is tussen 2012 en 2016 niet toe- of afgenomen. Wanneer we inzoomen op de subgroepen zien we wel dat in 2016 minder mensen met een matige lichamelijke beperking betaald werk hebben als werknemer dan in 2012. Het percentage zelfstandige ondernemers is in 2016 ten opzichte van 2012 gedaald onder mensen met meerdere chronische ziekten. Het percentage mensen met een lichamelijke beperking dat deels arbeidsongeschikt is verklaard, is afgenomen van 14% in 2012 naar 9% in 2016. Een soortgelijke daling is te zien onder de algemene bevolking en is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van wijzigingen in de regelgeving omtrent de uitkeringen op het gebied van arbeidsongeschiktheid.

4. Behoefte aan ondersteuning bij werk sterk afhankelijk van de beperking Ongeveer een derde van de mensen met een beperking die geen betaald werk hebben, zou dit wel willen. Vooral mensen met een lichamelijke beperking of een psychische aandoening hebben ondersteuning nodig bij het vinden van betaald werk (respectievelijk 87% en 93%). Ook bij de werkenden is te zien dat vooral de mensen met een lichamelijke beperking of een psychische aandoening aangeven dat zij behoefte hebben aan (meer) aanpassingen op het werk (respectievelijk 32% en 42%).

5. Afname regelmatig gebruik buurtvoorzieningen Er is een afname te zien in het regelmatig gebruik van een aantal specifieke buurtvoorzieningen door mensen met een lichamelijke beperking en/of chronische ziekte. Deze trend is ook zichtbaar in de algemene bevolking. De afname ligt, afhankelijk van de groep, tussen de 7% en 12%. De afname onder de verschillende groepen wordt vooral veroorzaakt door een dalend gebruik van de bank, het postkantoor, de pinautomaat en de bibliotheek. Dit kan te maken hebben met de opkomst van online alternatieven voor deze voorzieningen, zoals elektronisch bankieren en e-readers.

6. Toegankelijkheid voorzieningen verbeterd Voor verschillende groepen met een beperking is de toegankelijkheid van een aantal specifieke voorzieningen verbeterd tussen 2012 en 2016. Zo rapporteert 83% van de mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking in 2016 dat zij makkelijk bij voorzieningen kunnen komen ten opzichte van 75% in 2012. Onder mensen met een chronische ziekte is een kleine verandering gemeten in de toegankelijkheid van het openbaar vervoer: in 2016 vond 88% dat het openbaar vervoer toegankelijk was ten opzichte van 84% in 2012.
Reflectie op het onderzoek
De definitie van mensen met een handicap in het VN verdrag is niet uitputtend en dat maakt het lastig om precies na te gaan op wie het verdrag betrekking heeft. Sterk punt van dit onderzoek is dat het via bestaande panels mogelijk bleek om een aantal doelgroepen te bereiken. In het oog moet worden gehouden dat deelnemers aan een panel ook nog een andere beperking of ziekte kunnen hebben. Eveneens is het belangrijk om te realiseren dat een vergelijking van de participatie met de algemene bevolking, niet een vergelijking betekent met alleen mensen die geen beperking hebben.

In dit onderzoek is het mogelijk gebleken om maatstaven te ontwikkelen waarmee de participatie en ondersteuning kunnen worden vastgesteld. Tegelijkertijd is het goed om te beseffen dat het gebruik van de indicatoren geen volledig beeld oplevert van de participatie en ondersteuning van mensen met een beperking in de Nederlandse samenleving. De reikwijdte van de indicatoren is daarvoor te beperkt als wordt gelet op de reikwijdte van de betreffende verdragsartikelen, de aard van de kwantitatieve indicatoren en de beschikbaarheid van de gegevens over de jaren heen. Het College kan met de uitkomsten van de meting de taak als monitoringsorganisatie vormgeven. (aut. ref.)